zaterdag 30 oktober 2010

Privacy & Surveillance: analyse & persoonlijke reflectie





Afgelopen week heeft Stephan Okhuijzen een toelichting gegeven op het debat rondom privacy en surveillance. In aanvulling hierop is er literatuur aangeboden over dit thema. Onder andere Lyon's artikel “National ID Cards: Crime-Control, Citizenship and Social Sorting” kwam aan de orde. In het volgende stuk zal ik kort de verschillen en overeenkomsten tussen beide toelichten op basis van gegevensverzameling voor ID-kaarten en paspoorten, en mijn eigen visie en vragen hierover geven.


Eén van de punten die erg opviel, was het feit dat burgers rondom dit thema betrekkelijk weinig inbreng hebben. Okhuijzen noemde een aantal politieke partijen die aandacht besteden aan het thema van (online) privacy (of juist niet) om aan te geven dat er momenteel nog te weinig discussie wordt gevoerd over dit onderwerp. Lyon (113) geeft aan dat de belangen van het invoeren van een ID-kaart vooral vanuit het perspectief van de overheid en commerciële sector te verdedigen zijn: “(...) a quest for greater efficiency through ‘e-government;’ desires among both industry and government to promote high technology ‘solutions;’ (...)”.


Als we de burger nemen als uitgangspunt, wat van Okhuijzen aanduidde met 'de overheid is er voor de burger, niet; de burger is er voor de overheid', dan hebben we reden om ons zorgen te maken. Op de website van bijvoorbeeld de VVD is bijzonder weinig te vinden hoe de burger zich kan 'verdedigen' tegen de maatregelen die de overheid treft, of zelfs maar hoe de burger hierover kan meebeslissen. Wel wordt er op Privacybarometer.nl getoond dat de VVD vindt dat men bij de opslag van gegevens “maar moeten uitgaan van de goede bedoelingen van de overheid, zonder dat voldoende garanties en waarborgen tegen misbruik worden geboden”. In andere woorden, we moeten er maar op rekenen dat de overheid persoonsgegevens ten goede gebruikt. Volgens Lyon zijn deze redenen volgens de overheid bijvoorbeeld onderscheid kunnen maken tussen 'typen' burger, zoals: “terrorist/nonterrorist; non/fraudulent claimants; and ill/legal immigrants”.


Mijn vraag hierbij is, 'áls burgers een keuze hadden, zouden ze dan instemmen met de gegevensverzameling door de overheid zoals die nu plaatsvindt'. Dat is dus zonder inspraak en duidelijk overzicht wat er met de gegevens gebeurd, en welke rechten burgers hierbij hebben. Mijn aanname is dat het antwoord hierop 'nee' is, maar dat is nu niet mogelijk te bewijzen. Wat wel belangrijk is, is dat de vraag gesteld wordt op basis van een voorwaarde, namelijk ''áls' burgers een keuze hadden'. Volgens Lyon worden grenzen weerlegd (115) en ook Okhuijzen geeft aan dat grenzen wordt opgerekt. Dit lijkt allemaal te gebeuren achter de schermen, zonder dat er een open discussie wordt gevoerd over of dit wenselijk is.



Er zijn sterke aanwijzingen dat de belangen die door de politiek geschetst worden door zowel Okhuijzen als Lyon, helemaal niet afkomstig zijn uit de politiek. Een voorbeeld hiervan is de invoering van een ID-database in Groot-Brittannië. Hierbij was er keuze tussen het laten opnemen van vingerafdrukken, gezichtsherkenning of iris-herkenning in het paspoort. Uiteindelijk is er gekozen voor de vingerafdrukken terwijl de irisscan de meest betrouwbare resultaten had. Bovendien zou de vingerafdruk-database bij het overstijgen van 6 miljoen afdrukken, minder betrouwbare resultaten leveren; één op de duizend herkenningen zijn incorrect (Winder). Als de overheid veiligheid zo belangrijk vindt, waarom investeren ze dan niet in de irisscan? Omdat ze deels afhankelijk zijn van wat technologiebedrijven te bieden hebben (Lyon, 2009).


Als we terugkijken op het belang van de overheid, namelijk een veilig omgeving, dan is het volgende argument van de VVD moeilijk te rijmen met 'veiligheid': “Ook "spijbelen moet vroegtijdig worden gesignaleerd" door middel van "registratie en melding”” (Privacybarometer). Okhuijzen gaf impliciet aan dat de mogelijkheden om dit soort onschuldige vergrijpen aan te pakken vergroot wordt met bijvoorbeeld dossiers als het Elektronische Kind Dossier (EKD). Naarmate de grenzen van termen als privacy, dreiging en veiligheid worden opgerekt, komt de burger meer en meer onder druk te staan om zelfs kleine onschuldige misstappen panisch te voorkomen. Een ander voorbeeld hiervan kwam ook terug in het gastcollege, namelijk dat van de luidsprekers die Britse burgers erop attendeerde dat ze rommel op straat achter lieten.


Ik hoop dat ik in het verloop van dit stuk heb kunnen aantonen dat 'veiligheid' van “terrorist/ non-terrorist” verschoven is naar het wel of niet spijbelen, door een overheid die voor onze eigen veiligheid zou handelen. Hierover is geen discussie geweest en termen als veiligheid en privacy worden gebruikt wanneer het de overheid uitkomt. In plaats van bescherming biedt de overheid helemaal maar één ding als de ontwikkeling van privacy'belangen' zo door gaat; een gesloten systeem voor iedere burger die ook maar één voet over de lijn zet.



Bronnen


Lyon, D. “National ID Cards: Crime-Control, Citizenship and Social Sorting” Policing 1 (2007): 111-118

http://policing.oxfordjournals.org/content/1/1/111.full.pdf+html


Winder, D. “The ID-Card Debate” [2009] Infosecurity-magazine. – 24-10-2010

http://www.infosecurity-magazine.com/view/3395/the-id-card-debate/


. “VVD Verkiezingsprogramma” [2010] Pricavy Barometer. Partij – 24-10-2010

http://www.privacybarometer.nl/partij.php?p=1



Buiten deze 'officiële' analyse heb ik een ander, meer persoonlijk punt dat hierop aansluit. Vaak lijkt het zo dat thema's als deze voor de 'normale' burger weinig interessant zijn. Wat ook door Okhuijzen aangegeven werd is dat het credo “ik heb niks gedaan, dus voor mij maakt het niet uit” geldt. In relatie met onder andere het Elektronisch Kind Dossier en de standpunten van de VVD om dingen als spijbelen aan te pakken, vraag ik me het volgende af: wie heeft ooit:

  • gespijbeld

  • stiekem gerookt

  • snoepjes gestolen

  • stiekem alcohol gehad

  • geblowd

  • afgekeken tijdens overhoringen

  • plaatsen bezocht waar ze niet thuishoorden (after parties, kroegen)

  • met identiteitskaarten gerotzooid

  • rommel op straat gegooid

  • zonder fietslicht gereden

  • iets van een dergelijke categorie ongehoorzaamheden


Als ik kijk naar het bovenstaande lijstje kan ik zelf minimaal zes items aanwijzen waaraan ik 'schuldig' ben, en zeker meer dan eens. Ik denk dat mijn broertjes en zusje de lijst aanvullen en afmaken. Ik kan met redelijke zekerheid stellen dat wij geen criminelen zijn, en ook geen bedreiging vormen voor de algemene veiligheid.


Maar wat heeft de overheid hier dan mee te maken? Waarom moeten dit soort dingen jaren lang bewaard blijven? Waarom moeten er gezins- en persoonsprofielen worden opgesteld? Waarom krijgt de overheid meer zeggenschap over kinderen en jongeren dan ouders zelf? Waarom bepaald de overheid wat ethisch en moreel wenselijk is? Is het wenselijk dat kinderen, jongeren maar ook andere mensen grenzen krijgen opgedrongen, in plaats van dat ze deze kunnen testen?


Ik denk dat er veel meer aandacht binnen de politiek moet worden besteedt aan deze issues. Het lijkt erop dat veel mensen niet weten wat ontwikkelingen op het gebied van privacy inhouden en nergens wordt voor- of toelichting gegeven. De weinige instanties die opkomen voor de rechten van privacy van mensen, moeten het doen met weinig of geen overheidssteun, terwijl het mijn inziens toch zo was dat de overheid er is voor de burger, en niet andersom.







Privacy & Surveillance: nieuwsitem


In een interessante serie artikelen over privacy gaat The Wallstreet Journal in op online privacy. Items als Facebook, marketing datamining en ook het 'Grote Privacy Debat' komen aan de orde. Een opvallende statement uit een artikel in het 'Grote Privacy Debat' is “The very idea of privacy is under threat”.


Deze uitspraak lijkt een dichotomie aan te geven tussen de jongere en oudere generaties webgebruikers. Het vermogen om de voordelen en factoren van privacy te gebruiken en te begrijpen lijkt weg te vallen, volgens Carr (2010). Het idee dat privacy een andere invulling krijgt wordt ondersteund door verschillende berichten die elk een ander verhaal vertellen. Volgens een onderzoek door universiteiten van Pennsylvania en Californië blijkt dat bijvoorbeeld jongeren wel bezorgd zijn om hun online privacy, maar gaan ze er vanuit dat de overheid dit voor hun rekening zal nemen (Dewitte, 2010). Andere bronnen geven echter aan dat de generatie nieuwe media-gebruikers de marketeers zal dwingen om zich aan te passen (Zijlstra, 2006).


Dit spanningsveld lijkt te ontstaan doordat er verschillende maten voor privacy worden gehanteerd, zoals het offline-concept voor privacy tegenover het online-concept voor privacy. Een ander voorbeeld is niet alleen dat er gegevens worden verzameld, maar ook wat ermee gedaan wordt. Dit is door The Wallstreet Journal meegenomen toen zijn een ranglijst met privacy-gevoelige websites maakten. Hierbij werd ook gekeken naar wat de eigenaren van de websites zeiden dat er gedaan werd met de informatie. Een ander voorbeeld hiervan is afkomstig uit het gastcollege van Okhuijsen van Bits of Freedom; wanneer de politie naar aanleiding van een misdrijf een sms-je zend naar mogelijke getuigen, dan tellen deze mee als verdachten. Hiermee wordt het concept 'onschuld tenzij anders bewijzen' omgedraaid naar 'schuldig tenzij anders bewezen'.


Het spanningsveld dat merkbaar is door de discussie over privacy, zou mijn inziens baat hebben bij een discussie over wat online en offline privacy eigenlijk inhoudt. Zijn er verschillen of juist niet? Is het mogelijk om aanspraak te maken op de huidige wetgeving rondom offline privacy? Wat vindt men zelf? Is privacy het verzamelen van gegevens, of het gebruiken van gegevens? Welk soort privacymisbruik is erger; die door de overheid of die door bedrijven? Voordat er een discussie over maatregelen kan plaatsvinden, is het belangrijk te weten waarover we het hebben. Dit cruciale punt wordt heel vaak vergeten, en een eerste taak van de overheid is duidelijk maken waar we het over hebben als we het hebben over privacy.


Bronnen


Carr, N. “Tracking Is an Assault on Liberty, With Real Danger” [2010] WSJ. Article – 30-10-2010

http://online.wsj.com/article/SB10001424052748703748904575411682714389888.html


Dewitte, D. “Ook jongeren bezorgd om online privacy” [2010] Dutchcowboys. Online – 30-10-2010

http://www.dutchcowboys.nl/online/19481



Zijlstra, W. “Marketing voor jongeren is het spel meespelen” [2006] ZBC Kennisbank. Marketing – 30-10-2010

http://zbc.nu/marketing/social-marketing-en-online-netwerken/marketing-voor-jongeren-is-het-spel-meespelen/


zondag 24 oktober 2010

Nieuwe media en Politiek: analyseopdracht



Met betrekking tot het thema 'Nieuwe media en Politiek', is het gastcollege hierover verzorgd door Jeroen Steeman, online communicatiemedewerker bij GroenLinks. Zijn bijdrage was een interessante aanvulling op de literatuur van Castells. Hij behandelde de communicatie- en machtsstructuur op internet. Er lijkt een duidelijke koppeling te zijn tussen praktijk en theorie, zoals de manier waarop in dit geval de kiezer zou moeten worden bereikt, en hoe deze werking zich uit op internet. Deze koppeling zal ik in de komende analyse verder toelichten.


Castells stelt in The Internet Galaxy: “The network is the message” (1). Hiermee wil Castells aangeven dat de inhoud van een boodschap niet direct belangrijk is, maar het netwerk dat deze boodschap toegankelijk maakt wel. Dit zien we terug wanneer Steeman aangeeft dat om de kiezer te kunnen bereiken, het niet zozeer belangrijk is dat de kiezer weet wat de standpunten van een politieke partij zijn, maar dat een partij de kiezer uberhaupt kan bereiken. Een probleem waar Steeman tegenaan loopt is dat de traditionele media zich richten op kijkcijfers, en dus wordt door politieke partijen gefocust op internet-netwerken. Maar ook het internet al netwerk moet volgens Steeman bijdragen aan een cross-mediale aanpak. Castells werkt internetpolitiek verder uit in de literatuur van deze week; 'Communication, Power and Counter-power in the Network Society'.


Massa communicatie kan volgens Castells een andere invulling krijgen via internet (240) omdat in tegenstelling tot de kijkcijfers, de sociale communicatie het speerpunt is. Steeman laat zien dit herkend te hebben, door zich in politieke campagnes bijvoorbeeld te richten op Facebook. Een andere duidelijke overeenkomst tussen Castells en Steeman is dat Castells aangeeft dat het belangrijk is aanwezig te zijn in het netwerk van een persoon (241) wat overeenkomt met Steeman die stelt dat het meten van de relatie tussen het aantal Facebook-leden en GroenLinks kiezers niet het belangrijkste is.


Een andere ontwikkeling is die van de authenticiteit van politici. Als communicatiemedewerker merkt Steeman dat Twitter een exemplarisch voorbeeld is van een medium dat bijdraagt aan de authenticiteit van de politicus. Castells schrijft hierover dat dit makkelijker kan leiden tot een schandaal (244), iets dat ook door Steeman als risico wordt erkend. Hier zien we dus een verschil; Castells geeft aan dat de burger cynischer lijkt te worden en internet een broeinest voor de verspreiding van schandalen kan zijn. Steeman geeft echter aan dat dit de politiek dichter bij de burger kan brengen, doordat deze een kijkje in het persoonlijke leven van de politicus krijgt.


Als we echter opnieuw naar 'The network is the message', dan zien we hierin ook terug dat de burger voor haar eigen communicatie zorgt. Door Steeman worden petities als voorbeeld genoemd, waarbij de verspreiding ervan plaatsvindt op basis van het (online) netwerk. Een ander voorbeeld is de 'Obama-campagne' uit 2008. Castells geeft hiervoor een theoretische verklaring, die aangeeft dat mensen hun eigen netwerk creëren door te bepalen wat de inhoud is, en wie de boodschap krijgt (248).


Een algemeen opvallend punt is dat Castells uitgaat van een aantal eisen die het succes van internet politiek moeten garanderen. Denk aan bijvoorbeeld het feit dat de burger het idee moet hebben te werken aan een eigen project (249). Hier lijkt de huidige politiek nog kansen te laten liggen om de burger verder te betrekken en deel uit te laten maken van het 'GroenLinks-project'. Steeman gaf aan dat de reactiemogelijkheden op het blog van Femke Halsema zijn gesloten, omdat de bezoeker niet 'betrokken' was; eerder het tegenovergestelde.


Als conclusie kunnen we stellen dat er vanuit het perspectief van de politiek, meer onderzoek nodig is. Om verandering te brengen in de onder andere de betrokkenheid, kunnen politieke partijen zoals GroenLinks verder onderzoek starten. Hierbij kan worden gekeken naar de infrastructuur van het netwerk van een kiezer, waar de politiek netwerken overlappen en hoe een boodschap zich verspreid. Op deze manier kan een politiek campagne wellicht succesvoller worden uitgevoerd.


Bronnen:


Castells, M. “Communication, Power and Counter-power in the Network Society.” International Journal of Communication 1 (2007): 238-266.


Castells, M. The Internet Galaxy: reflections on the Internet, business and society. Oxford: Oxford University Press (2002).

Nieuwe media en Politiek: nieuwsbericht

Ondanks de datum van het bericht toch een zeer interessant stelling, namelijk dat politieke partijen onvoldoende gebruik maken van social media in hun wervingscampagne. Althans volgens SocialMedia8. Volgens hun onderzoek is het zo dat politiek partijen met name gebruik maken om te zenden, in plaats van te luisteren naar hun kiezer. Wanneer we de reacties op het blog van Femke Halsema bekijken, dan is deze huiverigheid uit de politiek misschien te begrijpen, maar dan hebben we het niet over een sociaal netwerk.


Steeman gaf aan dat de resultaten tussen Facebook -fans van GroenLinks en hun stemgedrag eigenlijk niet is onderzocht. Dit kan volgens Castells gevolgen hebben voor de betrokkenheid, en omslaan in cynisme (245). Een voorbeeld hiervan is Twitter, waarbij er wel wordt gezonden, maar waar volgens SocialMedia8 dus minder snel interesse wordt getoond in de kiezer. Dit geldt echter met name van de Nederlands politiek, en SocialMedia8 draagt de Obama-campagne aan als positief voorbeeld. Steeman erkent dit, maar geeft aan dat één van de problemen en verschillen tussen de politieke activiteit op internet te maken heeft met budget. Dit toont aan dat social media-succes dus niet alleen afhankelijk is van het netwerk, zoals Castells lijkt aan te geven, maar ook van basale dingen als financiële steun.


Bronnen:

Castells, M. “Communication, Power and Counter-power in the Network Society.” International Journal of Communication 1 (2007): 238-266.


, “Sociale media strategie politieke partijen onvoldoende” [2010] AdFormatie. Nieuws – 24-10-2010

http://www.adformatie.nl/nieuws/bericht/sociale-media-strategie-politieke-partijen-onvoldoende/


, “Social Media in de Nederlandse politiek” [-] SocialMedia8. Politiek – 24-10-2010

http://www.socialmedia8.com/en/politiek#


Nieuwe Media en Journalistiek: nieuwsbericht

Twittermania bericht dat kranten vooralsnog Twitter gebruiken om berichten te verspreiden. Er is een groot verschil tussen de krant wat betreft het aantal Twitteraars dat gevolgd wordt door kranten. Het aantal volgers dat een krant heeft in plaats van volgt, is altijd hoger volgens dit onderzoek. In principe is dit ook logisch omdat het voor kranten lastig wordt het grote aantal volgers dat zij hebben, ook te volgen.


Opvallend is wel dat er dus kan worden gediscussieerd over 'many-to-many' verkeer, zoals dat wordt geschetst door Castells (Communication, Power and Counter-power in the Network Society', 248). De traditionele journalistiek lijkt hier Twitter dus te gebruiken om nieuws te verspreiden in plaats van te verzamelen. Dit is in contrast met hetgeen dat Bert Brussen aangaf; hij gebruikt Twitter om via andere 'Followers' aan nieuwe content voor zijn berichtgeving te komen. Dit kan een interessant aanknopingspunt zijn om onderzoek te starten naar de verzameling van nieuws via sociale netwerken, omdat er hier een contrast lijkt te zijn tussen enerzijds het grote massamedium dat nieuws verspreid, en anderzijds de individuele journalist die nieuws verzameld.


Bronen:

Castells, M. “Communication, Power and Counter-power in the Network Society.” International Journal of Communication 1 (2007): 238-266.


Kok, B. “De krant is nog geen meneer op Twitter” [2010] Twittermania – 24- 10- 2010

http://twittermania.nl/2010/10/de-krant-nog-geen-meneer-op-twitter/


Nieuwe Media en Journalistiek: analyseopdracht



Het hoorcollege rondom het thema Journalistiek en Nieuwe Media van 14 oktober werd verzorgd door Bert Brussen. Met het oog op het komende debat dat ik zal verzorgen, heb ik met name gelet op Brussen als praktisch voorbeeld van een internetjournalist, ten opzichte van de typen journalistiek beschreven door Deuze. Ik zal in het komende stuk mijn conclusies beschrijven, die veelal ingaan op het verschil tussen theorie en praktijk.


Deuze geeft in 'The Web and it's Journalisms' een indeling van journalistiek op basis van de ontwikkeling van het internet in de laatste jaren, en de manier waarop het tegenwoordig gebruikt wordt. De focus ligt daarbij op de journalist. Deuze geeft al in het begin aan dat het verifiëren van de herkomst van informatie op internet bijzonder moeilijk is (206). Het gevolg hiervan zien we in de aanklacht van het Openbaar Ministerie van 'bedreiging' tegen Brussen. Zijn beschrijving laat zien welke reacties het plaatsen van bepaalde content kunnen hebben in de 'offline wereld'. De aanleiding hiervan was een retweet (een Twitterbericht dat verder wordt gestuurd). Als we dit vergelijken met traditionele journalistiek, dan blijkt dat het verwijzen naar bronnen binnen de online journalistiek minder serieus wordt genomen. Een gevolg hiervan is dus de aanklacht tegen Brussen.


Hypertekstualiteit, multimedialiteit en interactiviteit worden door Deuze (211) gezien als eigenschappen van online journalistiek. Hypertekstualiteit is hierbij het 'openen' van het internet, door via links verschillende informatiebronnen met elkaar te verbinden. Een reactie hierop uit de zaal tijdens het college van Brussen, was dat het internet helemaal niet zo open lijkt als het is. Er is nog altijd sprake van websites waarvoor registratie vereist is, of die op een andere manier zijn afgebakend voor de 'normale' webgebruiker. Brussen gaf helaas een oppervlakkig invulling aan multimedialiteit. Zijn enige bijdrage hierover was dat de krant in de komende jaren weliswaar niet geheel zou verdwijnen, maar dat dit een nicheproduct zou worden en meer de vorm zou aannemen van een tijdschrift dat voor ca. €7 in de winkel zou liggen.


Deuze geeft aan dat in sommige contexten de interactiviteit betrekking heeft op de verandering van 'passieve gebruikers' naar 'prosumers' (213). Ondanks het redelijk populistische taalgebruik van Brussen dat vaak niet werd onderbouwd, gaf hij een kleurrijke term aan de prosumers van Deuze: 'sprinkhanen'. Hiermee omschrijft Brussen het fenomeen dat wanneer hij (of iemand anders) een Tweet (een Twitterbericht) plaatst, heel snel daarna heel veel bezoekers de betreffende link volgen. Ondanks het minder formele taalgebruik blijken beschrijvingen uit de praktijk en in de theorie dus inhoudelijk wel overeen te komen.

Wat ik uiteindelijk mist in zowel de tekst van Deuze en in het gastcollege van Brussen, was de relatie met een journalistieke code. Hoewel Deuze een goede eerste poging doet om internetjournalistiek in te delen aan de hand van gedragingen, bleef een belangrijk verschil tussen burgerjournalistiek en 'professionele' journalistiek achterwege. Dit viel me op omdat Deuze wel duidelijk aangeeft dat de scheidslijn tussen journalisten en burgerjournalisten lijkt te verdwijnen, geeft hij eerder een beschrijving dan een criterium. Het meest passende criterium dat ik zelf heb kunnen vinden, legde de nadruk op waarheid, accuratesse, objectiviteit, aansprakelijkheid en het beschermen van bronnen (Every Human Has Rights). Hier gaat Deuze niet op in, maar deze begrippen kunnen wel geanalyseerd worden in het licht van Brussen.


Waarheid lijkt wel steekhoudend voor Brussen, omdat hij niet alleen voor zichzelf werkt, maar ook voor een bedrijf dat een reputatie heeft hoog te houden. Zelfs wanneer het gaat om GeenStijl.nl, een controversiële lifestyle site die ongenuanceerd berichtgevingen uit de media presenteert, dan is het onderwerp van het bericht gebaseerd op een 'waar' nieuwsitem. Accuratesse is in sommige gevallen zelfs beter volgens Brussen, omdat er soms misstanden naar boven komen die zonder burgerjounalistiek aan ons voorbij waren gegaan. Aansprakelijkheid en objectiviteit zijn echter hekele punten. Tijdens het college werd dit niet direct door Brussen toegegeven, maar deze eisen voor professionele journalistiek worden vaak niet aangehouden. Ook de bescherming van bronnen laat soms te wensen over. Brussen gaf hier als redenen aan dat het enerzijds lastig onder controle te houden is, en anderzijds lijkt dit niet bijzonder interessant tenzij er direct gevaar dreigt.


Mijn inziens blijkt dus dat er buiten de 'technische' beschrijving van Deuze meer focus moet komen op de principiële achtergronden van journalistiek. Brussen lijkt als burgerjounalist echter weinig interesse te tonen over dit onderwerp, omdat hij door zijn status als burgerjounalist in zekere zin veel vrijer is om te schrijven wat hij wil. Dit geeft aan dat er ondanks de versmelting van de professionele journalist en de burgerjounalist, op basis van principes nog altijd een grote discrepantie bestaat.


Bronnen:


Deuze, M. “The Web and it's Journalisms: Considering the Consequences of Different Types of Newsmedia Online”, [2003] Google. Documents – 14-10-2010

https://docs.google.com/viewer?a=v&pid=gmail&attid=0.1&thid=12b9f375354688f9&mt=application/pdf&url=https://mail.google.com/mail/?ui%3D2%26ik%3D8385822299%26view%3Datt%26th%3D12b9f375354688f9%26attid%3D0.1%26disp%3Dattd%26realattid%3Df_gf6f113u0%26zw&sig=AHIEtbRCZGA3wDSeWWAmsXbAPOWdGr9_aw


- , "Good Journalism", [-], Everyhumanhasrights. Content - 19-10-2010

http://media-awards.everyhumanhasrights.org/en/content/good-journalism